Ons beroep tegen bronbemaling Broekhoven

28 Juni 2025

Ons beroep tegen bronbemaling Broekhoven

We geven inzage in onze argumentatie tegen de - onbegrijpelijke - goedkeuring voor de bronbemaling voor Broekhoven.

Met enkele verontwaardigde Beringenaren hebben we beroep aangetekend tegen de beslissing van de provincie om de bronbemaling in Broekhoven goed te keuren. Het is onbegrijpelijk dat dit gebeurt voor een door de stad afgekeurd project. Ook bij de onzorgvuldige en misleidende aanvraag kan je wel wat vraagtekens plaatsen. Broekhoven leegpompen in de Helderbeek houdt risico's in en dreigt onherstelbare milieuschade aan te richten. Wij geven hierbij vrije inzage in onze argumentatie. We stellen ze vrij ter beschikking voor onze stadsgenoten. Beroep indienen kan voor 5 juli 2025.

Aan de Vlaamse Regering
Afdeling GOP
Koning Albert II-laan 15 bus 551
1210 Brussel

DD/MM 2025

Betreft: Beroepschrift tegen de vergunning voor bronbemaling in functie van verkaveling Broekhoven (OMV_2023171277)

 

Aan de Vlaamse Regering, afdeling GOP,

De Deputatie van de provincie Limburg heeft op 21 mei 2025 een omgevingsvergunning (dossier OMV_2023171277) verleend aan NV MATEXI LIMBURG. Deze vergunning betreft het project "tijdelijke bronbemaling ifv een nieuwe verkaveling", gelegen te Everselstraat z/n, 3580 Beringen. 

Het project omvat specifiek een tijdelijke bemaling die noodzakelijk wordt geacht voor de aanleg van gescheiden riolering in functie van een nieuwe verkaveling genaamd 'Broekhoven'. 

Met dit beroepschrift willen wij de geldigheid en de voorwaarden van de verleende omgevingsvergunning voor dossier OMV_2023171277 aanvechten. De aanvraag tot bemaling is onlosmakelijk verbonden met een overkoepelend project dat al is geweigerd, wat de noodzaak van de bemaling fundamenteel in twijfel trekt. Daarnaast zijn er aanzienlijke procedurele onregelmatigheden en inhoudelijke tekortkomingen in de milieu-impactbeoordeling vastgesteld. De argumenten die hierin worden uiteengezet, zijn gebaseerd op relevante milieuwetgeving en beginselen van administratief recht, ondersteund door feitelijke onjuistheden, inconsistenties en onvoldoende aangepakte risico's die in de vergunningsdocumentatie en adviezen worden beschreven. Uiteindelijk vragen wij de intrekking van de vergunning.

Oplijsting van de bezwaren

1. De onlosmakelijke koppeling met de geweigerde verkavelingsvergunning en wegeniswerken

De verleende omgevingsvergunning voor tijdelijke bronbemaling is expliciet aangevraagd als "technisch noodzakelijk voor de aanleg van gescheiden riolering in functie van een nieuwe verkaveling 'Broekhoven'". Deze formulering in de vergunningsaanvraag zelf legt een directe en onmisbare functionele afhankelijkheid vast: de bemaling is enkel nodig indien de verkaveling en de bijbehorende infrastructuurwerken daadwerkelijk worden gerealiseerd.   

Het overkoepelende project, de verkavelingsvergunning (OMV_2024048293) voor de ontwikkeling van 66 grondgebonden eengezinswoningen en minimaal 97 appartementen, werd echter formeel geweigerd door het College van Burgemeester en Schepenen (CBS) van Beringen op 27 februari 2025. Bovendien heeft de gemeenteraad van Beringen op 10 februari 2025 al beslist om de aanleg van de wegenis-, inrichtings-, en rioleringswerken, zoals voorzien in de verkavelingsaanvraag, niet goed te keuren.   

Het CBS van Beringen heeft dan ook een ongunstig advies verleend voor de tijdelijke bronbemaling, zuivering, lozing en bijstelling van milieuvoorwaarden. De motivering hiervoor was ondubbelzinnig: "Aangezien zowel de verkaveling als de aanleg van de wegenis-, inrichtings-, en rioleringswerken werden geweigerd, wordt er ook een ongunstig advies verleend voor de tijdelijke bronbemaling". Dit toont aan dat de lokale overheid, die het dichtst bij de betrokken gemeenschap staat en de ruimtelijke ordening ter plaatse beheert, de bemaling als overbodig beschouwt gezien de weigering van het hoofdproject.

Er waren veel redenen om de verkavelingsvergunning (OMV_2024048293) te weigeren. Het gaat ons daarbij onder meer om:

  • de extra verkeersstromen die dit project met zich meebrengt in de Everselstraat die een belangrijke fietsroute is voor schoolgaande jeugd;
  • het feit dat de Bouwmeesterscan in Beringen aantoont dat dit gebied niet geschikt is voor grootschalige bebouwing;
  • de belangrijke functie van het gebied als pluviaal overstromingsgebied, wat het ongeschikt maakt voor een grote verkaveling;
  • het feit dat in het Hemelwater- en Droogteplan van de stad Beringen aangemerkt wordt dat voor het Broekhovengebied rekening gehouden moet worden met de pluviale overstromingskaart;
  • de schaalbreuk met de bestaande omgeving en de misleidende aanvraag van het groter project in kleinere deelfases;
  • het masterplan dat nog wordt opgemaakt voor dit gebied in opdracht van stad Beringen, juist omdat de mogelijke invulling van dit gebied dermate ingrijpend is. 

Hoewel er beroep is ingesteld tegen zowel de geweigerde verkavelingsaanvraag (bij de Deputatie op 2 april 2025) als tegen de gemeenteraadsbeslissing over de wegeniswerken (bij de Vlaamse Regering op 28 maart 2025), blijft de juridische status van het hoofdproject op dit moment 'geweigerd'. Desondanks heeft de Provinciale Omgevingsvergunningscommissie (POVC) een gunstig advies uitgebracht voor de bemaling, met de stelling dat "een vergunning voor de bemaling géén voorafname is van het verkavelingsdossier".   

Deze juridische distinctie negeert de praktische en functionele afhankelijkheid van de bemaling van het hoofdproject. Het verlenen van een vergunning voor een ondersteunende activiteit, terwijl het hoofddoel van die activiteit (de verkaveling en riolering) momenteel juridisch onzeker is en is afgewezen, is voorbarig en roept vragen op over de proportionaliteit van de beslissing. Het toelaten van de bemaling onder deze omstandigheden brengt een aanzienlijk risico met zich mee op onnodige milieueffecten (zoals grondwaterverlaging, lozing van potentieel verontreinigd water, en geluidsoverlast) en hinder voor omwonenden, voor een project dat uiteindelijk mogelijk nooit wordt gerealiseerd. Dit zou een ongerechtvaardigde belasting vormen voor het milieu en de gemeenschap. Een omgevingsvergunning moet de noodzaak van de activiteit in acht nemen, en in dit geval ontbreekt die noodzaak zolang het hoofdproject niet definitief is goedgekeurd. De vergunning zou aldus moeten worden ingetrokken.

2. Inconsistentie in de toegepaste rubriekindeling voor de bemaling

De aanvrager heeft in eerste instantie Rubriek 53.2.2°b)2° van Vlarem II aangevraagd voor de grondwaterwinning. Deze rubriek is van toepassing op bemalingen waarbij de maximale verlaging van het grondwaterpeil meer dan 4 meter onder maaiveld bedraagt. Echter, de aanvraag zelf vermeldt expliciet dat de benodigde verlaging "nergens een niveau dieper dan 4 m-mv bereikt", en dat de diepste afpomping 3.86 m-mv bedraagt.   

De Vlaamse Milieumaatschappij (VMM - Advies grondwater) heeft deze inconsistentie opgemerkt en in haar advies gecorrigeerd, door te stellen dat "Aangezien de verlaging beperkt wordt tot 3.9m onder maaiveld is rubriek 53.2.2.b.1 van toepassing (klasse 3)". Deze correctie is vervolgens overgenomen in de definitieve vergunningsbeslissing.   

Hoewel de fout in de uiteindelijke beslissing is rechtgezet, roept de initiële indiening met een incorrecte, hogere classificatie vragen op over de zorgvuldigheid van de aanvraag. Dergelijke onnauwkeurigheden kunnen het initiële beeld van de omvang van het project of de benodigde milieueffectenbeoordeling beïnvloeden. Dit gebrek aan precisie in de aanvraag is niet bevorderlijk voor het vertrouwen in de algemene betrouwbaarheid van de ingediende documenten en het initiële beoordelingsproces.

3. Onvoldoende inspraak en communicatie met buurtbewoners

Tijdens het openbaar onderzoek zijn er maar liefst 34 bezwaarschriften ontvangen. Dit aanzienlijke aantal duidt op een brede bezorgdheid en onvrede binnen de lokale gemeenschap over het project.   

Hoewel de formele wettelijke vereisten voor openbaar onderzoek zijn nageleefd, heeft de aanvrager geen proactieve communicatie of informatiesessies georganiseerd. De gemeente heeft expliciet opgemerkt dat het, hoewel niet verplicht, "aan projectontwikkelaars steeds meegegeven [wordt] om bij grotere projecten een draagvlak te zoeken binnen de omgeving en de buurtbewoners op voorhand te informeren (bv. door een infovergadering te organiseren). Dit is echter niet verplicht en is hier ook niet gebeurd door de exploitant".   

Deze observatie van de gemeente wijst op een tekortkoming in de relatie met de gemeenschap. Het louter voldoen aan de minimale wettelijke vereisten voor openbare participatie, zonder proactieve betrokkenheid, kan leiden tot aanzienlijk verzet en de perceptie dat de zorgen van de gemeenschap niet serieus worden genomen. Het grote aantal bezwaren bevestigt dat formele kennisgeving alleen onvoldoende was om de publieke onrust weg te nemen of vertrouwen op te bouwen. 

De belangrijkste bezwaren handelden over het feit dat Broekhoven pluviaal overstromingsgebied is en de bemaling met lozing in de Helderbeek extra risico op wateroverlast inhoudt, het feit dat er waardevolle natuur aanwezig is, de impact van de werken niet concreet wordt ingeschat, de ligging in PFAS no-regret zone en onvoldoende onderbouwing van de milieu-effecten en risico’s van bemaling.

Betreft dit laatste element is het belangrijk te wijzen op de bodemstructuur en ondergrond (rijk aan veen) die het gebied uitermate kwetsbaar maken voor ingrepen zoals bemaling, die de natuurlijke waterbalans drastisch kunnen verstoren. Veen werkt als een spons: het houdt water vast bij droogte en buffert bij regen. In tijden van klimaatverandering en toegenomen weerextremen is deze functie cruciaal voor de bescherming van zowel Beringen-Centrum als de lagergelegen gebieden in Paal, Lummen en Diest.

4. Grondwaterkwaliteit en verontreiniging (PFAS en arseen)

Het projectgebied bevindt zich aan de rand van een PFAS no-regret zone. Op het terrein zijn concentraties van PFAS-parameters gemeten die hoger zijn dan de rapportagegrens in peilbuizen PB1 en PB2. Met name in peilbuis PB2, een diepe peilbuis (9-10 m-mv), werd PFBA gemeten op een diepte die zelfs dieper is dan de geplande filterstelling van de bemaling. Dit kan erop wijzen dat hogere concentraties te verwachten zijn in ondieper grondwater in de buurt van PB2, wat verdere controle vereist. Bovendien komen er in het projectgebied regionaal verhoogde arseenwaarden voor, waarschijnlijk afkomstig van glauconiethoudende zanden.   

De aanvrager heeft, en heeft hiervoor goedkeuring gekregen, verhoogde lozingsnormen aangevraagd: 100 ng/l voor individuele PFAS-verbindingen en 34 µg/l voor totaal arseen. De VMM heeft gunstig geadviseerd over deze normen, stellende dat deze in lijn liggen met de normen voor bodemsaneringen en het tijdelijk handelingskader voor bemalingen met PFAS.   

De aanpak voor het beheer van deze reeds aanwezige verontreinigingen is echter grotendeels reactief. De vergunning vereist weliswaar een staalname van het bemalingswater op PFAS en arseen vóór de start van de bemaling. Cruciaal is echter dat een waterzuiveringsinstallatie (WZI) pas geplaatst moet worden als de (verhoogde) lozingsnormen niet gehaald kunnen worden. Dit betekent dat er een periode kan zijn waarin potentieel verontreinigd water, dat de verhoogde lozingsnormen overschrijdt, in de Helderbeek wordt geloosd voordat een zuiveringsinstallatie operationeel is. Dit brengt een inherent risico met zich mee op het mobiliseren en verspreiden van reeds aanwezige contaminanten, zelfs met de goedgekeurde verhoogde lozingsnormen. De VMM's acceptatie van deze normen is gebaseerd op de premisse dat de bemaling de verontreiniging niet verder verspreidt naar andere milieucompartimenten, een delicate evenwichtsoefening die bij een reactieve aanpak kwetsbaar is.   

Daarnaast is de beoordeling afhankelijk van aannames over de sanering van een mazoutverontreiniging ter hoogte van de Hasseltsesteenweg vóór de start van de bemaling, en de veronderstelling dat restverontreinigingen van OVAM-dossiers 22805 en 12265 "weinig mobiel" zijn en geen grote verplaatsingen zullen ondergaan door de bemaling. De vergunning beveelt weliswaar aan om deze restverontreinigingen bijkomend te monitoren. Indien deze aannames onjuist blijken, kan de bemaling onbedoeld leiden tot de mobilisatie en verspreiding van deze bijkomende verontreinigingen. De afhankelijkheid van ongeverifieerde aannames over andere verontreinigingsbronnen en de reactieve aard van de zuiveringsverplichting benadrukken een aanhoudend milieurisico dat mogelijk onvoldoende wordt gemitigeerd, zeker in een gevoelige PFAS no-regret zone.   

5. Waterhuishouding en overstromingsrisico

Het bemalingswater zal geloosd worden in de Helderbeek. De aanvrager heeft berekend dat de bijdrage van het bemalingswater 3 à 4% is ten opzichte van het maximale debiet van de Helderbeek en verwacht daarom geen significante bijdrage tot het stroomafwaarts gelegen fluviaal overstromingsgebied.   

De betrouwbaarheid van deze inschatting wordt echter ernstig betwist door het college van burgemeester en schepenen van Beringen. Zij merken op dat deze inschatting niet gebaseerd is op debietmetingen van de Helderbeek zelf, maar op het verschil tussen gemiddelde en maximale afvoerdebieten van de Demer in Zichem. Het college twijfelt "of de verhouding tussen de debieten vergelijkbaar is voor de Helderbeek en de Demer", aangezien de Demer een rivier is en de Helderbeek een kleinere beek. Dit betekent dat de fundamentele gegevens die de conclusie van "geen significante bijdrage" ondersteunen, onbetrouwbaar zijn. Het negeren van deze lokale expertise van de gemeente, die de hydrologische omstandigheden ter plaatse het beste kent, ondermijnt de geloofwaardigheid van de gehele beoordeling.   

Bovendien is een groot deel van het projectgebied gelegen in pluviaal overstromingsgebied. Hoewel het project voorziet in een ophoging van het maaiveld en een compensatiebekken om het verloren buffervolume op te vangen, merkt de gemeente kritisch op dat "Een ophoging van dit terrein om ervoor te zorgen dat dit geen pluviaal verstromingsgebied meer is, zal de waterproblematiek enkel verschuiven en niet oplossen". Dit suggereert een kortzichtige benadering van waterbeheer die de waterproblematiek niet holistisch aanpakt, maar mogelijk nieuwe overstromingsrisico's creëert in aangrenzende of stroomafwaartse gebieden. De overstromingsrisicobeoordeling is gebaseerd op twijfelachtige hydrologische gegevens, wat kan leiden tot een onderschatting van de werkelijke impact op de waterloop en de stroomafwaartse overstromingsgevoelige gebieden.   

6. Bodemstabiliteit en verzakkingen

De bemalingsnota omvat berekeningen van mogelijke zettingen ter hoogte van bestaande gebouwen, die variëren tussen 0 mm en 8 mm. Dit overschrijdt de aanvaardbare absolute zetting van 20 mm niet. De grootste differentiële zetting is berekend op 9 mm over een afstand van 15 meter, wat overeenkomt met een hellingshoek van 1/1700, en blijft daarmee onder de algemeen aanvaarde norm van 1/700.   

Echter, de bemalingsnota erkent zelf dat de berekende theoretische zettingen "sterk afhankelijk [zijn] van de gebruikte grondparameters en de gestelde aannames". Ook wordt vermeld dat de werkelijk optredende zettingen verder beïnvloed kunnen worden door de lokale ondergrond. Dit introduceert een inherente onzekerheid, aangezien de werkelijke bodemgesteldheid aanzienlijk kan variëren en de resultaten in de praktijk kan beïnvloeden.   

De voorgestelde monitoring- en mitigatiemaatregelen zijn bovendien reactief van aard. De vergunning vereist weliswaar zettingsmetingen bij referentiepunten (zoals een deurbel) op de meest kritische zettingsgevoelige constructies van derden aan de Everselstraat 30-40. De frequentie van deze metingen is gespecificeerd (vijfmaal per week in week 1, daarna eenmaal per week). Echter, de bemaling wordt pas bijgestuurd als een absolute zetting van 15 mm of meer wordt gemeten, en pas stilgelegd bij 20 mm. Een technisch terugvalscenario moet weliswaar worden voorzien om dit mogelijk te maken.   

Het vertrouwen op deze reactieve drempels is mogelijk onvoldoende om onomkeerbare schade aan nabijgelegen constructies te voorkomen, vooral als de werkelijke zettingen snel optreden of de voorspellingen overschrijden voordat er kan worden ingegrepen. De berekende zettingen zijn sterk afhankelijk van de gebruikte grondparameters en gemaakte aannames, wat een risico op onderschatting met zich meebrengt. Ondanks theoretische beoordelingen en geplande monitoring blijft het risico op verzakkingen aanzienlijk door de inherente onzekerheden in de bodemgesteldheid en de reactieve aard van de voorgestelde mitigatie.

7. Biodiversiteit en natuurwaarde

De impactscore van het project op de biodiversiteit overschrijdt de drempel van 1% niet, waardoor een passende beoordeling niet noodzakelijk wordt geacht. De natuurwaarde binnen het directe projectgebied wordt als minimaal beschouwd.   

Echter, biologisch (zeer) waardevolle elementen zijn direct naast het projectgebied aanwezig, specifiek ten noordwesten van de Helderbeek, volgens de biologische waarderingskaart. Deze zones zullen deels gewijzigd worden in de geplande ontwikkeling. De bijgevoegde natuurtoets beperkt zich echter enkel tot het projectgebied, terwijl de invloed van een bemaling verder reikt dan de grenzen van het projectgebied. Dit betekent dat de potentiële bredere impact op deze waardevolle gebieden mogelijk niet volledig is geëvalueerd.   

Een cruciaal punt van zorg is de timing van de bemaling. De bemaling zal worden uitgevoerd in de zomermaanden, met als doel te starten met natuurlijk lagere grondwaterstanden en zo het debiet te beperken. Het vergunningsdocument stelt echter expliciet: "Er ontbreekt een bespreking of er al dan niet een grotere impact zal zijn op de aanwezige fauna en flora door de bemaling in de zomer uit te voeren (broedseizoen)". De uitvoering van bemalingswerken tijdens het broedseizoen kan een aanzienlijke negatieve impact hebben op de lokale fauna en flora, wat een belangrijke leemte in de ecologische effectbeoordeling vormt.   

Het ongunstig advies van de gemeente concludeerde dan ook dat "Globaal kan gesteld worden dat de invloed op de nabije natuurwaarden verder onderzocht moet worden". De milieueffectbeoordeling voor biodiversiteit is onvolledig en onderschat mogelijk de werkelijke ecologische schade. Door onvoldoende rekening te houden met seizoensgebonden gevoeligheden (broedseizoen) en de volledige ruimtelijke reikwijdte van de bemalingsinvloed, kan de vergunning leiden tot onvoorziene en onaanvaardbare schade aan waardevolle natuurlijke habitats en soorten.   

8. Afwijking artikel 4.2.5.1.1§1 Vlarem II (controle-inrichting en bemonsteringsapparatuur)

Artikel 4.2.5.1.1§1 van Vlarem II vereist doorgaans de plaatsing van een meetgoot voor de lozing van bedrijfsafvalwater. De aanvrager heeft een afwijking van deze eis gevraagd, met als alternatief de meting van het debiet via een debietmeter en staalnames via een aftappunt. De VMM heeft met deze afwijking ingestemd, verwijzend naar "de herkomst van het bedrijfsafvalwater en vergelijkbare dossiers".   

Hoewel deze afwijking praktisch kan zijn voor een tijdelijke bemaling, kan een eenvoudige debietmeter en aftappunt niet dezelfde mate van precisie, representativiteit of continue monitoringcapaciteit bieden als een specifieke meetgoot. Dit kan leiden tot minder nauwkeurige gegevens over de geloosde volumes en de kwaliteit van het water, wat een effectief toezicht op de naleving van de milieuvoorwaarden kan bemoeilijken. Het is een praktische accommodatie die mogelijk ten koste gaat van optimale controle.

9. Afwijking artikel 5.53.6.1.1§3 Vlarem II (behandeling van infiltratiewater)

Artikel 5.53.6.1.1§3 van Vlarem II bepaalt dat, indien infiltratie van bemalingswater terug in de ondergrond mogelijk is, het water gezuiverd moet worden alvorens het terug te brengen. De aanvrager heeft een afwijking van dit artikel gevraagd. Aanvankelijk werd door de provinciale omgevingsambtenaar opgemerkt dat deze afwijking normaal niet nodig zou zijn, aangezien de primaire intentie was om het water in oppervlaktewater (de Helderbeek) te lozen, en niet te herinfiltreren.   

Echter, de aanvrager heeft later aangegeven dat "het bemalingswater misschien toch zal geïnfiltreerd worden indien (technisch) mogelijk". De afwijking is uiteindelijk verleend, waardoor behandeling van het terug in de grond gebrachte bemalingswater is toegestaan, indien gedeeltelijke infiltratie op het eigen perceel zou plaatsvinden.   

Deze verleende afwijking, in combinatie met de mogelijkheid tot infiltratie die de aanvrager openhoudt, creëert een potentieel risico. Gezien de bevestigde aanwezigheid van PFAS en arseen in het grondwater en het feit dat de goedgekeurde lozingsnormen (100 ng/l PFAS, 34 µg/l Arseen) zijn afgestemd op oppervlaktewaterlozing, zijn deze normen mogelijk niet streng genoeg voor grondwaterinfiltratie. Het infiltreren van water dat voldoet aan oppervlaktewaternormen, maar niet aan de striktere grondwaterkwaliteitsnormen kan de grondwaterverontreiniging verergeren, vooral in een PFAS no-regret zone. De formulering dat behandeling is toegestaan "indien milieukwaliteitsnormen gerespecteerd kunnen worden door een zuivering te plaatsen" is vaag en kan betekenen dat behandeling niet automatisch verplicht is voor alle infiltratie, maar enkel als specifieke normen worden overschreden. Dit opent de deur voor de infiltratie van onvoldoende behandeld bemalingswater in de ondergrond.   

Conclusie en gevraagde actie

Gegeven de omgevingsvergunning (dossier OMV_2023171277) voor tijdelijke bronbemaling fundamenteel gebrekkig is, omdat het aangegeven doel (de aanleg van riolering voor een nieuwe verkaveling) onlosmakelijk verbonden is met een hoofdproject (de verkaveling en bijbehorende infrastructuurwerken) dat reeds geweigerd is door de lokale overheid. Het verlenen van deze vergunning, terwijl de juridische status van het overkoepelende project onzeker is, is voorbarig, juridisch twijfelachtig en riskeert onnodige milieueffecten en publieke hinder te veroorzaken;

Gegeven de aanvraag zelf aanzienlijke procedurele inconsistenties vertoonde, (waaronder een incorrecte classificatie van de bemalingsdiepte) ondermijnen ze de initiële nauwkeurigheid en betrouwbaarheid van de aanvraag;

Gegeven de milieueffectbeoordeling onvolledig is en berust op twijfelachtige methodologieën, meer specifiek is de beoordeling van het overstromingsrisico gebaseerd op onbetrouwbare hydrologische gegevens (vergelijking Helderbeek met Demer) en ontbreekt een cruciale discussie over de potentiële impact van bemaling op de biodiversiteit tijdens het gevoelige zomerse broedseizoen;

Gegeven het beheer van reeds aanwezige grondwaterverontreiniging (PFAS en arseen) afhankelijk is van reactieve maatregelen (waterzuivering pas indien lozingsnormen worden overschreden) en ongeverifieerde aannames over de mobiliteit of eerdere sanering van andere contaminanten, wat een voortdurend risico vormt op verspreiding van verontreiniging, met name in een PFAS no-regret zone;

Gegeven afwijkingen van Vlarem II, hoewel geaccepteerd door adviserende instanties, kunnen leiden tot minder strenge monitoringpraktijken en een mogelijkheid voor de infiltratie van onvoldoende behandeld water in het grondwater;

Verzoeken wij op basis van de bovengenoemde dwingende argumenten om de intrekking van omgevingsvergunning (dossier OMV_2023171277) voor tijdelijke bronbemaling. Het fundamentele gebrek aan noodzaak voor de bemaling, gezien de weigering van het gekoppelde verkavelingsproject, maakt de vergunning ongerechtvaardigd en de potentiële effecten ervan onaanvaardbaar.

Hoogachtend,

De indieners